Ik zit in de trein. Rumour om me heen. Telefoongesprekken. Stotterende stem. ‘Ja, fock it, ik zit er ook een dag en een nacht, hij moet zelf maar weten of hij komt. Is toch niet mijn probleem?’ ‘
‘Can I introduce myself to you?’ Stem met accent. Versierpoging in mijn blikveld. Norse meid met teveel make-up, wanhopige jongen met tatoos op zijn schedel en een walm van eenzaamheid om zich heen. De meid wijst hem af en doet haar oortjes in.
Mijn vader is ernstig ziek. Hij wordt beter. Dat weten we allemaal zeker. Ik droom al de hele week over zijn getraumatiseerde broers en zussen die ronddwalen in katholieke kerken of feestvieren tussen de junks.
Gister is mijn kies getrokken. Hij was al jaren dood. Een hele opluchting. De brokstukken lagen er bloederig bij, kleiner dan ze voelden in mijn opengesperde mond. Ik proefde spetters bloed. Ik zag een klein stukje ijzerdraad. De wortelkanaalbehandeling uit 2001.
Mijn zoontjes ketting gaat steeds van zijn fiets. Zijn fiets is een barrel, samengesteld uit meerdere roestige onderdelen, in elkaar geknutseld door een Tjechische kunstenaar met recycle-idealen. De fiets ziet er stoer uit, maar het arme joch ploegt met angst en beven naar IJburg op en neer, waar zijn lieve vader woont. Things to do.
Mijn dochter speelde ontroerend piano tijdens de kerstviering op school. De hele klas zong mee. Een lied over straatkinderen en eenzame moeders. Ik schoot vol. Haar leraar, die nogalleens woedend en foute woorden spuwend uit de hoek kan komen, was nu trots en bevlogen.
Mijn zoontje moest en zou een broodje donner. Wegens zijn goede cijfers. Ik vond het goed en toog naar de shop. Op de toonbank een bus met Turkse teksten en afbeeldingen van mensen op kleedjes. ‘Waar is het voor?’, vroeg ik dom en peuterde een euro uit mijn portemonnee. De Syrische vluchtelingen. Natuurlijk. Ik bood mijn excuses aan en vertelde trots dat mijn buurvrouw elk weekend een Syrische vluchtelinge te logeren heeft. Ik was als de dood om haar te ontmoeten. Bang voor de confrontatie. Die confrontatie kwam toch. Ze was uiteraard heel aardig en ja, natuurlijk had ze honger gehad tijdens de reis. Maar dat voel je niet meer na een tijdje. Ze had haar moeder en broer achter moeten laten. Haar puberende zus ging met haar mee. Dankzij haar heeft ze hoop kunnen houden.
Ik ga naar mijn vader. Met de trein. Nu heb ik rust om iets te schrijven. Op eenentwintig december, midwinter, had ik twee optredens. Een hippieachtige bijeenkomst in het Oosterpark was verplaatst naar de lounge van het Tropen Hotel vanwege de regen. Motregen bleek. Het was er akelig stil tussen de slecht versterkte optredens door. Er waren Indianen met trommels, een lieve vriend die ik lang niet had gezien had de leiding. Er was liefdes-chocola. Twee fotografen kregen ruzie en vlogen elkaar naar de strot.
Ik zong mijn strijdliederen. Een droevige serieuze en een een vrolijke met humor. Ik kletste maar wat vantevoren. Ik was net op tijd aan komen sjezen. Ik vertelde over mijn kies die er uit moest. Ik ga nergens een standpunt over innemen. Ik kijk wel drie keer uit. Na mijn optreden kwam er een man naar mij toe die mijn vinger begon te masseren en mijn geliefde daarbij stoicijns aankeek. Later een man die een drukpunt op mijn kaak aanwees. Lief. Ze wilden mijn kies genezen. Leed nodigt uit tot contact. Misschien moet ik wat meer narigheid posten. Maar nee, daar ben ik niet voor besteld.
Ik was wel besteld in de Wijnbar op het Westergasterrein. De wijnbar van Anne. Dat was nog es leuk! Ik had mooie kleren aan, vond ik zelf, en zong liedjes aan de tafels. Dat was een succes. Er waren allemaal belangrijke mannen. Zoals de directeur van het terrein en meneer Flint, van wijlen de gebroeders Flint. Hij speelt ook accordeon. We speelden even samen. En mijn muze kwam, de jonge dichter en electro-nerd Jan Modaal, waar ik altijd vrolijk en mijn vriend een beetje zenuwachtig van wordt. Mijn vriend, mijn geliefde, had bezoek van een oude makker die met zijn twee volwassen dochters wijn kwam drinken. Een verdwaalde rock en roller. Overal gewoond. Nergens meer echt thuis. Wat nu te beginnen?
Ik schrijf in flarden. Flarden tijd, flarden verhalen. Verteller Willem de Ridder was ook bij de hippie bijeenkomst. Ik had geen rust om naar hem te luisteren.
Ik was ook nog jarig van de week. Vierenveertig ben ik geworden. Zelf ben ik behoorlijk blij. Ondanks mijn vader en wijlen mijn kies. Ik had voor mijn vader een Sjamanistisch kunstwerk gemaakt. Plaatjes uitgeknipt van krokodillen en ooievaars, een cowboy opa en heel veel liefdesenergie. Het werd een mooi abstract geheel. Toen ik het maakte was ik er van overtuigd dat het zou helpen. Om zijn shit onder ogen te zien. Zijn depressieve, hysterische moeder een lesje te leren… Hij was er erg blij mee. ‘Fijn, iets zonder woorden waar ik in kan verdwalen’, zei hij. Mijn moeder heeft hem een Ipod met klassieke muziek gegeven. Nu kan hij eindelijk een beetje slapen. Van de eerste slaappil in zijn leven ging hij hallucineren. Hellucineren waarschijnlijk. Mijn vader is geweldig. Hij is de allergrappigste persoon die ik ken en de zachtheid zelve. Maar diep van binnen… Woekert er iets en het moet er nu uit. Mijn moeder is een held. Stoer en kordaat en absoluut geen zeurpiet. Ze houden erg veel van elkaar. Ik heb zoals dat heet een goede basis. Ik krijg elk jaar schoenen van mijn moeder. Die gaan we straks kopen, na het bezoekuur.
Mijn vaders stem klonk zacht door de telefoon. Ik moest er van huilen. Mijn moeder zei dat hij door een heel klein gaatje kroop.
Jinge Hell. En dan het plannen van de kerstdagen met al die samengestelde gezinnen. Ik ga ook nog werken. Als musicerende ijskoningin in het Dolfinarium in Harderwijk. Het Dolfinarium…
Nu drink ik thee uit de FlowTea fles die ik van mijn kinderen voor mijn verjaardag heb gekregen. ‘Goede middag!’, zegt de conducteur een keer of dertig, ‘en een fijne reis nog…’
In de trein terug spreek ik mijn geliefde en bedenk me hoe mooi ik zijn stem vind. En hoe lief. Mijn vader had mijn kunstwerk niet een keer meer bekeken. Vanmorgen kreeg hij te horen dat het erger was dan ze dachten. Ik heb hem bezworen vragen te stellen. Kwaad te zijn. Maar hij is moe. Toen ik hem zei hoe geweldig ik hem vind als kunstenaar kreeg hij een beetje meer energie, hij wilde wandelen over de gangen met slangen en al, om de lelijke ziekenhuis kunst te bekijken. Sommige mensen kunnen zichzelf goed verkopen. Mijn vader niet. Toen ik weg ging at hij een appel. Voor het eerst sinds weken.
Met mijn moeder ging ik lunchen en winkelen. We hebben een goede band maar maken daar te weinig gebruik van. Het Glazen Huis staat in Breda. We werden gefouilleerd. Daarna gingen we nog naar de winkel van het Leger des Heils. Alle nieuwe schoenen waren saai. We raakten samen buiten zinnen. Ik kreeg van haar wat kleren, waaronder een broek, net iets te strak. Ik hou van uitdagingen zullen we maar zeggen. Op het station at ik toch maar een kroketje toen de trein nog niet reed.
Oh ja, en ik ging nog met mijn moeder naar een sexshop om een opblaaspop te kopen. Het is Britney geworden. Britney was in de aanbieding. Voor mijn videoclip bij het liedje ‘Pomp me op, ik ben een opblaaspop’. Ga ik zingen tijdens het Balonnenfeest in Paradiso. Met projecties erachter, verkleed als man.
Ik hoor net dat er iemand voor de trein is gesprongen.
Nadat mijn Ipad leeg is en de telefoon van mijn buurvrouw ook hebben we een goed gesprek. We wachten drie uur. Ze studeert social innovations en heeft een projekt gedaan waarin treinreizigers hun mobiel voor een uur afstaan.
Het was een groot succes.