Kleinkunstenaar- ik treed op met accordeon en zang, schrijf eigen liederen en liederen in opdracht. Ook speel ik piano, daar besteed ik de laatste tijd weer meer aandacht aan .
We gaan een wandeling maken door mijn buurt. De opa en oma van mijn huisgenoot zijn voor het eerst bij ons op bezoek. Op en neer uit Groningen. Ze hebben de hele wereld over gereisd en meegelopen in demonstraties tegen de kernbom. Ze wonen in een vakantiepark, ergens diep in een bos.
Het is een vrolijke dag. Mijn huisgenoot is een vriendin van mijn kinderen. Ik woon nu samen met drie jongeren en twee katten. Heel gezellig.
We lopen langs de schaatsbaan en de sportvelden richting mijn tuinhuis. Onderweg komen we een berg afgedankte kerstbomen tegen. Sommige nog in een net. Een meneer knipt vrolijk wat takken af. We maken een praatje.
De bomen worden toch maar weggegooid. Zo zonde.
‘Weet je wat? We halen wat scharen en handschoenen op en nemen straks wat mee voor thuis!’
‘Ja! Het hele huis vol kersttakken’
Wat een feest! Mijn dochter is blij.
Op de terugweg is er een wagentje van de gemeente geariveerd.
Opa zegt: ‘Misschien mag het toch niet’
Ik zeg: ‘Jawel hoor, maar ik vraag het gewoon nog even, anders worden ze bruut verhakseld’
‘We hadden er teveel besteld bij de de gemeente. Zoveel konden we niet kwijt’.
Een man in een fluoriserende outfit.
‘Neemt u er gerust een mee mevrouw!’
Een oudere Surinamer met gouden tanden en tatoeages. Hij is de baas.
Mijn dochter en haar vriendin staan er wat verlegen bij.
‘Wow! Deze is wel heel erg mooi. Of deze.. En ze ruiken echt lekker’
‘Hoe gaan we die naar huis slepen?’
‘Waar woont u mevrouw?’
‘Hier verderop, bij de Albert Heijn’.
‘Kiest u er maar een uit, we rijden toch naar kantoor’
‘U bedoelt dat u de boom bij ons thuis komt brengen?’
Opa en oma staan er geamuseerd bij te glimlachen.
‘Zullen we die grote nemen daar? In een net is het wel makkelijk’
De mannen slepen de boom naar het wagentje en ik mag meerijden.
Radio zuid-oost staat aan.
Ik passeer mijn gezelschap en zwaai lollig uit het raam.
Hier rechts, daar links… De mannen stoppen voor mijn deur en slepen de boom de trap op.
Baf! Daar ligt ie, in mijn hal. De katten komen nieuwsgierig kijken en ruiken het bos en de wildernis.
De boom heeft geen kluit, dat dan weer niet.
Het gezelschap ariveert. Zij moesten nog een eindje lopen.
We klappen de eettafel uit, dekken de tafel met kaarsjes en lunch, zetten softe kerstjazz op en luisteren naar reisverhalen van de avontuurlijke zeventigers. Tevreden, blije mensen.
Dan knippen we de boom uit haar net en binden deze vast aan de lange kattentrap die mijn vriend voor ons getimmerd heeft. De stomp zetten we in een schaal water.
Het wordt een kattenkerstboom waar niets stuk aan kan.
Oma maakt foto’s, ik haal mijn dozen met kerstversiering tevoorschijn. Slingers, hertjes, duiven, discoballen. Toch leuk. En zo verantwoord!
De boom is groot en precies in model. Hij is helemaal op zijn plek.
Fijn dat ie zijn functie alsnog mag vervullen.
PS: De piek is een dennenappel met daarop een witte pauw, mijn laatste totemdier. Deze vind ik de volgende dag in stukken gereten naast de kattenbak. Vrolijk kerstfeest allemaal!
Ik was lekker vroeg gaan wandelen bij mij in de buurt. Ik woon vlakbij fijne sportvelden waar smalle paadjes doorheen slingeren, met semi-wilde bloemen en heel veel soorten vogels. Het gefluit is soms oorverdovend.
Sommige sportvelden hebben kunstgras, andere niet en zijn versierd met madeliefjes. Ik loop in een stevig tempo. Ik zou kunnen gaan joggen, maar daar heb ik een hekel aan. Ik vind deze manier van bewegen fijn. Ik zwaai en draai wat met mijn armen en sta af af toe stil om mijn heupen los te maken. Soms luister ik ondertussen een podcast. Dit jaar word ik vijftig en mijn niet zo erg sportieve levenstijl begint mij nu wat op te breken.
Het weer is grijs en een beetje bedrukt. Het lijkt een paar keer te gaan regenen. Ik loop ongeleid de paadjes op en af. Ik pluk een vlierbloesem en breek een blaadje van een bessenstruik. Als je zo’n blaadje fijnplet tussen je vingers ruikt het heel erg lekker.
Ik loop en denk na. Ik had al flink diep nagedacht vanochtend over het leven en wat te doen… wanneer… en met wie… Ik heb ontdekt dat als ik een vraag stel aan mijn onderbewuste en ik dan gewoon een beeld laat opkomen, dat ik daar dan echt wat aan heb.
Ik had vorige week een hypnose consult ontvangen van een vriendin. Een zinvol consult voor een vriendenprijs. Nu probeer ik mezelf een beetje onder hypnose te krijgen en dan een antwoord aan mijn onderbewuste te ontfutselen zonder logisch na te willen denken.
Wat moet ik doen om soepeler te worden? Buigen. Buigen… ok… Ik buig. Dat gaat niet erg vanzelf. Als kind kon ik al nauwelijks met mijn handen de grond aan raken, met gestrekte benen althans… Stijfheid zit in de familie, mijn dochter kan het ook niet zo goed.
Ik voel dat ik naar huis moet gaan. Gister heb ik wel anderhalf uur snel gewandeld, zelfs nog een lang stuk over de begraafplaats, waar erg veel oude bomen staan en prachtige romantische graven zijn. Veel kraaien ook. Mooie, stoere kraaien. Ik hou van kraaien. Mijn vader zei dat als ie dood zou gaan hij misschien wel terug zou willen komen als kraai.
Mijn telefoon gaat. Het is mijn dochter. Nu pas zie ik haar bericht.
‘Mama, waar ben je!?’
‘Schat, ik ben in de buurt, ik wilde net naar huis komen, wat is er?’
‘Mama, ik hoor allemaal gefladder in de hal, ik durf mijn kamer niet uit. Bennie en Dickie hebben zeker weer een duif gevangen. Of allemaal kleine vogeltjes. Straks is er weer bloed, net als de vorige keer’
Onze semi-wilde katten hebben al een paar keer een vogel van het balkon gesnaaid en naar binnen gesleept. Een moddervette duif door het kattenluik. Een klein schattig koolmeesje half afgeknaagd in een hoekje van de keuken…
‘Ok, ok, ik kom eraan! Ik ben vlakbij, geen paniek’
Ik jog een minuutje en hink stap sprong naar huis toe. Oh nee… Stel je voor dat ik een lijdende vogel aantref. Dat ie net niet dood is, dat de katten ermee spelen, grijnzend van plezier. Wat doe ik dan?
De vorige keer was de dikke duif met gewonde vleugel en al het balkon afgestrompeld. Uitglijdend over het schuine afdak boven de winkels. Hoe dat is afgelopen weten we niet.
Ik stel me voor dat ik dapper ben, het grote hakmes pak, de vogel bij zijn nekvel grijp en zonder pardon op het aanrecht leg. Wat mot dat mot. Ik stel me voor dat ik met een krachtige beweging zijn kop eraf hak en de vogel netjes en bloedend in een plastic zak stop en naar de vuilnisbakken breng.
Ik ben thuis, doe de deur open. Een paar zwarte veren. Mijn zoon zegt: ‘Het was een kraai, hij fladderde wild rond en toen heb ik de balkondeuren opengezet en hem naar buiten gejaagd. Niets meer aan de hand’
Ik ben een beetje teleurgesteld. Ik had me, voor ik ging wandelen, voorgenomen weer eens iets vaker te gaan schrijven. Nu loopt dit verhaal met een sisser af.
Ik bak havervlokken in een koekenpan en snij fruit voor mijn al bijna volwassen kinderen. Ik heb laatst voor het eerst zelf cruesli gemaakt. Toen was ’t een beetje mislukt. Deze keer is al beter volgens de enige man is huis.
‘Mama, ik was echt bang dat het allemaal leuke schattige paradijsvogeltjes zouden zijn, of misschien wel zo’n grote, enge reiger!’
‘Ja, haha, of een gier’, zegt mijn zoon.
‘Of een ooievaar!’
‘Een T-rex. Een dodo, een griffioen…’
‘Mama, is dat je nieuwe vriend?’
“Ja, haha, wie heeft die nou weer ons leven in gebeamd… ‘
De katten kijken hoopvol naar buiten. Ik pak mij i-pad en ga op de bank zitten. Er is toch best weer wat gebeurd.
Tijdens een van mijn vorige wandelingen door mijn buurt stuitte ik op een groep Moslims die een sportveld hadden afgehuurd om het suikerfeest te vieren.
Ik had een leuke klus. Ik mocht een weekje online meekijken en -doen met allerlei workshops en inspiratie sessies. Na afloop zou ik een lied schrijven. Het ging over obesitas. Toen het lied af was en ik trots was werd het afgekeurd. Te kritisch en te hard. Mijn broek zakte af en ik werd een beetje verdrietig. Hoe kan dat nou… Ik had bloemen verwacht en een staande ovatie. Tenminste, nadat ik een dag door de modder was gekropen… Het was me wel gelukt. Een lied in een dagje en Hans had het gefilmd met zijn nieuwe camera. We zijn tot een mooi resultaat gekomen, vinden we zelf.
Maar toen wilde de opdrachtgever het niet en mocht ik het ook niet zelf gebruiken… Nou ja! Na wat intern beraad heb ik besloten er dan ook geen geld voor te willen. Dan maar helemaal niet. Toch wil de opdrachtgever alsnog niet dat ik vertel voor wie ik het geschreven heb.
Vreemde tijden.
Het voelt ook wel een klein beetje stoer en het sterkt mij om mijn eigen stem meer te laten horen. Ook al piept ie soms en een beetje.
Dit is het lied. Ik ben heel benieuwd. Wat is hier nou erg aan? Ik vind het tamelijk braaf en liefdevol.
PS: Ik heb me erg uitgesloofd op de ondertiteling, dus zet deze vooral even aan als je kijkt. En deel het! Een gratis kadootje van ‘De Goede Sint’. Voor jullie.
Van de week werd ik gebeld door Danny. Of ik kom spelen op zijn verjaardag. Ik ken hem van een verzorgingshuis waar ik een paar keer optrad. Ik ben ontroerd door zijn initiatief. Danny is verstandelijk beperkt maar kan goed voor zichzelf opkomen. Een charmante persoonlijkheid met een hart van goud. Een beetje een Don Juan.
Vorig jaar zat ik op zijn verjaardag op een doorrookte leren bank tussen zijn familie en een paar andere sociale vrouwen een gebakje te eten. Posters van spannende meiden aan de muur. Hij is groot fan van Donna Summer. Vandaag wordt hij 76. ‘Schat, wat fijn dat ik je stem hoor. Ik zit hier al tien weken opgesloten. Het lijk wel een gevangenis. Ze komen me eten elke avond brengen… Ik mis alleen de tralies nog’. ‘Ok Danny. Ik kom wel even langs. Ik zal contact opnemen met je begeleider’.
Vanochtend op de fiets in wapperende rode zomerjurk. Er klinken opzwepende housebeats uit een bezemwagen. Een mainstream DJ roept iets over ‘in corona tijden’ met een soort van samenzweerderige trots. Alsof het een spannend event betreft. Ik bedenk me dat ik dit hele gebeuren wel live zou willen streamen omdat dat goed is voor mijn PR en ik ook wel van aandacht houd, maar ik kan moeilijk filmen en accordeon spelen tegelijkertijd. En als ik een enorm statief mee moet nemen krijgt het allemaal toch weer een andere lading. Ik besluit dat een foto volstaat.
Ik kom aan bij het verzorgingshuis. Een zenuwachtige dame dribbelt over straat. Ze roept wat door de elektrische schuifdeuren. ‘Zou de accordeoniste hier buiten komen spelen?’ ‘Ik ben de accordeoniste’. ‘Oh, hallo! Wat ontzettend leuk…. Maar is het wel veilig als wij naar binnen gaan?’
Ze is samen met haar man. Oude buren van Danny. Ik zeg dat ik heb afgesproken op de binnenplaats. Ik wacht binnen bij de receptie. Er wordt naar boven gebeld. Danny komt algauw met een knappe, donkere begeleidster de trappen afgedaald. Hij draagt puntige lakschoenen en een grote stropdas. Ik voel dat hij me wil omhelzen maar dat kan natuurlijk niet. De buren mogen niet naar binnen dus zingen we eerst een liedje op straat. De buurvrouw werpt Danny een kadootje toe. Alsof ze in Artis de apen voert. Danny raapt het haastig op. ‘Het is aftershave’, zegt ze er nog bij. Ik zing: ‘Er is er een jarig, hoera, hoera!’ plus de hele herkenbare riedel er achteraan. Uit volle borst. ‘Hoera!’ Danny is verlegen. De buren en de begeleidster klappen vrolijk mee. Ik hou het kort. De buren vertrekken en zijn blij dat hun missie is geslaagd. Ze hebben nog een verjaardag vandaag en gaan per toerbeurt bij iemand in de tuin zitten. Wij gaan naar de binnenplaats. Het restaurant dat we passeren is uitgestorven. Via mijn eerdere contactpersoon vernam ik dat één iemand van het personeel is overleden aan corona. Verder is er niemand ziek.
De binnenplaats is leeg en pas vernieuwd. Kale tegels, de plantjes moeten nog groeien. Een client pakt een stoel en gaat erbij zitten. Ik kijk hoopvol naar boven, naar de balkonnetjes, maar er is geen ziel te bekennen. Danny zegt: ‘Toch leuk da je gekomme ben’. Ik speel nog wat liedjes. ‘Breng eens een zonnetje onder de mensen’, ‘Tulpen uit Amsterdam’. ‘Ik voel me zo verdomd alleen’… Ik wil nog even doorgaan maar de begeleidster wordt onrustig. Het is nu wel mooi geweest. Onderweg naar de uitgang spreekt een leuke verzorgster mij aan. ‘Grappig, zo’n klein, wit accordeonnetje’.
Ik weet niet precies meer hoe het gesprek verliep maar ze maakt me duidelijk dat ze het allemaal maar raar vindt, deze hele corona toestand. Ze wijst naar haar voorhoofd. Ik zeg: ‘Inderdaad, volgens mij klopt er geen bal van’. ‘Oh, gelukkig…’, zegt ze, zo van, voel jij wat ik voel… begrijpen wij elkaar? ‘Ik ben hooggevoelig, zegt ze, ‘ik heb het een paar jaar geleden erkend’. Ik krijg kippenvel, ik merk dat het van diep komt. ‘Hier worden de mensen pas ziek van. En dat onze collega is overleden aan corona…. ‘ Ze schudt haar hoofd. Tranen springen in haar ogen. ‘Maar ik mag niks zeggen, zet het maar niet in de krant…’ Ik geef haar mijn kaartje. Zij gaat sjoelen met een bewoner. ‘Ik mag er vier tegelijkertijd. Dat is in elk geval iets.’
Mijn vader was een kunstenaar. Een echte kunstenaar die hopelijk ontdekt zal gaan worden na zijn dood. Hij werd tijdens zijn leven al ontdekt door een groot aantal vrienden en bewonderaars, maar dat was voor hem helaas niet genoeg.
Mijn vader tekende of zijn leven ervan af hing. Hij barstte van de humor en was haast doorschijnend van melancholie. Hij had piepkleine oogjes die altijd glunderde en een kale kop met Einstein haar. Vroeger had hij een grote, zwarte baard.
Mijn vader was geweldig. Hij was knap, lief, veroordeelde niemand en had, zoals ik al zei, enorm veel humor. Geen afkraak humor of flauwe grappen, nee, humor uit noodzaak, vol fantasie en zelfspot. Hij kon ergens ín duiken, in een verhaal, een situatie, een mens, en daar dan helemaal in opgaan. Hij nam de tijd, beschreef nauwkeurig wat hij zag en voelde en iedereen lag blauw.
Helaas was mijn vader diep, diep onzeker en zwaar verbolgen. Toen hij op het einde van zijn leven met infuus en al door de ziekenhuisgangen dwaalde bekeek hij met intens droeve oogjes de vaak matige kunstwerken die daar schaamteloos aan de muren hingen. Hij was kwaad. Hij had darmkanker. Waarom was ‘het’ hem niet gelukt?
Mijn moeder zei dat het kwam omdat hij een ‘blauwe baby’ was. Dat hij met de navelstreng om zijn nek geboren was en daardoor een hersenbeschadiging had opgelopen. Hij was inderdaad enorm traag. Het duurde vaak lang voor hij een beslissing kon nemen. Hij zat ‘eindeloos te soebatten’, zoals mijn moeder dat zo mooi kon zeggen.
Hij heeft tot het einde van zijn leven aan het grote herenhuis geklust dat hij samen met mijn moeder gekocht had, vlak voordat ik geboren werd. Een bouwval van vijf verdiepingen. Hij zat toen op Sint Joost, de kunstacademie in Breda en werkte als een idioot met oud ijzer en lasmachines. Hij won de prijs voor de meest veelbelovende kunststudent, maar ja, toen kwamen er kinderen. Hij was hartstikke stoer, maar voelde zich een sukkel, een watje, een mietje. Hij bewonderde iedereen behalve zichzelf, hoewel hij diep van binnen wist dat hij ‘het’ wel degelijk bezat.
Hij had een sterke moeder met kunstzinnig bloed, maar zij raakte na de geboorte van haar oudste zoon emotioneel en fysiek gehandicapt. Met mijn vader, die als tweede kwam van de zes, was ze absoluut niet blij en dat was afschuwelijk goed te merken. Hij kreeg een bloedhekel aan haar en raakte zo zwaar beschadigd dat hij een echt diepe therapie niet overleefd zou hebben. Zijn arts zei dat hij dan hoogstwaarschijnlijk linea recta de singel ingelopen zou zijn.
Mijn sterke, dappere moeder was thuis degene die alles regelde. Mijn ouders hielden veel van elkaar en hadden een romantische relatie, met fijne vakanties en leuke feesten. Mijn moeder organiseerde twee eetclubs en een carnavalsvereniging, was betrokken bij de oprichting van de Vrije School en werkte part-time als logopediste. Zij zorgde voor het inkomen, waar mijn vader ook zeker aan bijdroeg. Hij maakte altijd kunst. Iets anders heeft hij nooit gedaan.
Elke dag stond hij vroeg op, scharrelde met sigaar door de lange tuin, ging naar zijn atelier of naar de nok en tekende of beeldhouwde terwijl hij luisterde naar klassieke muziek. Tussen de middag at hij een boterham met tahin, marmite en/of sambal, Zwitserse kaas en rauwe ui. Of met een haring als mijn moeder naar de markt was geweest.
Mijn moeder richtte een kunstuitleen voor hem op. Vroeger hadden ze ook de beeldende kunst regeling, de BKR, waar mijn vader werk voor moest maken, wat vervolgens op werd geslagen in diepe, donkere kelders. Voor de kunstuitleen moest hij ook werk op commando creëren. Dat vond hij niet leuk, maar hij deed het wel. Al klaagde hij vaak dat hij zijn werk veel te braaf vond. De uitleen was een succes. We hadden vele leden en hele gezellige openingen met optredens en lachsalvo’s. Ons huis was beroemd. Iedereen was altijd welkom en er hing een inspirerende sfeer.
Op 5 januari dit jaar, precies drie jaar na mijn vaders overlijden, werd daar het startschot gegeven voor de crowdfundingscampagne die mijn moeder met drie bekwame heren op poten heeft gezet. Ze gaan samen een boek maken met tekeningen en gedichten die hij maakte in de jaren zeventig. Mijn vader heeft zoveel werk geproduceerd dat je er wel honderd boeken van kunt drukken, maar dit werk ging mijn vader het meest aan het hart. De tekeningen en gedichten bewaarde hij in een diepe ladenkast, waar hij met veel zorg een zeil overheen spande als er weer eens een uitbundig feest gegeven werd in ons souterrain. Het was zijn wens dat dit werk het licht zou zien.
Een week na de opening stond de teller al op 16.000 euro! Het is troostend om te lezen wat mijn vader voor vele mensen betekent en betekend heeft. Jammer dat hij hier niets meer van mee krijgt. Hij geloofde pertinent niet in een leven na de dood.
Mijn vader, Dick Fluitsma. Hij speelde piano en zong, hield van blues, Charlie Chaplin, verdiepte zich in Afrikaanse kunst, was bang voor vrouwen (inclusief mijzelf), hakte zulke grote, houten beelden dat hij kloven in zijn handen kreeg, werd vader van drie kinderen en opa van zes kleinkinderen. Na mij kwamen mijn zus Marleen en mijn broer Joost. Wij kregen alledrie een jongen en een meisje. Onze neef, kunstenaar Joep van Gassel die ook naar de kunstacademie in Breda ging, maakte, om zijn verdriet te verwerken, een enorme grafitti op een muur in Tilburg. RIP Dick Fluitsma, The White Negro (mijn vader had ooit een tenstoonstelling met deze titel). Het toeval wilde dat er een hek omheen werd geplaatst zodat het werk nu nog zichtbaar is.
Afgelopen weekend gingen we met mijn moeder voor haar 75ste verjaardag naar de voorstelling ‘Lazarus’ in de Nieuwe de la Mar. Het was heel gezellig maar ik ergerde me dood aan de onpoëtische en humorloze musicalacteurs (behalve Belg Pieter Embrechts, die David Bowie zeker eer aan deed) en het decadente en milieuvervuilende gebruik van zwarte ballonnen en witte latex. Ik vond het geheel tenenkrommend.
Ik liep door de gangen van het theater, langs de ‘wall of fame’, en had zin om met een dikke lippenstift een grote piemel op de foto van Ruut Weissman te kalken. De triomphantelijke grijns van Ivo van Hove levensgroot naast David Bowie deed me sidderen van iritatie…
Lieve papa, toen je wist dat je zou sterven keek je me aan, wees van jou naar mij en terug en zei ‘artiesten’. Dat vond ik fijn en belangrijk. Jij bewonderde mij vanwege mijn moed en vrijzinnigheid. Ik jou vanwege je enorme productiviteit, fantasie en humor.
Ik hoopte inderdaad dat je nog es wat meer lef aan de dag zou leggen, dat je naar een sjamaan zou gaan of een jaartje op reis, de wereld rond, maar zo is het niet gegaan en het is okay. Ik ben zelf ook nog nooit de wereld rond geweest. Je was een geweldige opa voor mijn kinderen. Uren zat je te tekenen, met hen op je rustige schoot, en het voelt nu nog net alsof je leeft.
Als jullie benieuwd zijn naar het werk van mijn vader, doneer en ontvang het hoogstwaarschijnlijk prachtige boek in september!
De heren die onder leiding van mijn moeder Mariet Fluitsma het boek verwezenlijken, met daarachter mijn trotse broer Joost en mijjn lieve en steunende tante Marjan. Foto: Frans van Gassel
Ik liep met mijn vriend over de Albert Cuyp. We waren net terug van vakantie. Ondanks alle gedachten over hoe hard ik zou gaan werken als ik weer thuis zou zijn streken we neer op een bankje om een jointje te roken.
Ik was vrolijk en éventjes mijn intense depressie te boven die was ontstaan door de stevige druk van drie pubers in een vervangende Volvo met open dak (onze Volkswagencamper was gecrasht) en de regelmatig opborrelende twijfel over mijn ware geaardheid en hoe het leven het best te leiden. Ik zocht voortdurend naar tekens, had met tranen in mijn ogen aan mijn overleden vader de kunstenaar gedacht en hem gevraagd mij in godsnaam wijze raad te geven.
Mijn vriend had me overtuigd en bemind en hier zaten we dan, symbiotisch als voorheen, naast een magere man met pet die lichtjes naar urine rook. Zijn schoenen waren besmeurd met iets wat op jam leek en hij had een fraaie wandelstok bij zich. ‘Wat is het fijn om hier te zitten’, zei ik, ‘met eerste klas uitzicht. Het verbaast me altijd weer hoeveel verschillende mensen er op de wereld zijn’.
Werk van mijn vader Dick Fluitsma
De man kwam uit een gezin van twaalf en was opgegroeid in de Van Eeghenstraat. Zijn moeder was Hongaarse en kon het huishouden blijkbaar prima aan. ‘Mijn broer was een bekend jazzmusicus, maar waarschijnlijk kent u hem niet’. Inderdaad, ik had nog nooit van de naam Theo Taldick gehoord en zocht hem op op internet. Een artikel in de muziekencyclopedie. ‘Zal ik het aan u voorlezen?’ De man luisterde het tragische verhaal met een innerlijk gniffel aan. Soms een diepe zucht.
‘Zo te horen was uw broer tamelijk briljant’. ‘We waren allemaal briljant’.
Theo Taldick
Theo was vanaf zijn twintigste bandleider geweest met in zijn band onder andere jeugdvriend Hans Dulfer die hem aan het eind van zijn leven nog een trompet kado had gedaan. Die had hij binnen een week verkocht. Zijn laatste dertig jaren had hij als dakloze heroïnejunk versleten. Ik was er stil van.
Inmiddels hadden zich, behalve meeuwen en duiven, nog andere schooiers rondom een grote berg afval verzameld. ‘Ik maak elke dag een wandeling met opgetogen tred’, sprak onze blije bankgenoot. ‘Ik ga dan naar een kleine boerderij voorbij het Amstelstation en daar wacht mij een oude geit. Ik neem steevast een wortel voor hem mee’. ‘U lijkt erg tevreden’. ‘Dat ben ik zeker’. Ik geloofde hem onmiddelijk. ‘Ik ben al 81’.
Mijn vriend probeerde de juiste locatie van de boerderij te achterhalen. Toen dat niet helemaal lukte voelde ik een lichte woede opkomen bij onze sympathieke gesprekspartner. Ik stond op en liep naar de berg afval. Tussen pallets en lege olieblikken lagen stronken witlof en bosjes peterselie. Ik viste er een paar tussenuit. Voor mijn eigen geitjes thuis. Oh nee, één hield niet van witlof en de ander niet van peterselie. De derde was alweer bij zijn eigen geitenmoedertje beland.
De broer van Theo Taldick
Het verhaal van broer Theo had me diep geraakt. Zoveel talent en dan zó tragisch eindigen. Ik was benieuwd naar zijn muziek, maar helaas, hij had geen platen opgenomen.
We namen afscheid van de man. ‘Het was erg aangenaam kennismaken’. Dat vonden wij ook. Ik gaf gehoor aan mijn shopverslaving en dook een kledingwinkel in. De man, die overigens Anton heette, kwam nog even terug naar mijn vriend om te vertellen dat zijn oudste broer racecoureur op Zandvoort was geweest. Hij had zijn eigen racewagens gebouwd.
We fietsten naar huis en passeerde de woonboot van de zus van mijn vader. Een lieve, stoere vrouw, die in haar jeugd basgitaar had gespeeld en aan acrobatiek had gedaan. Ik zag haar bijna nooit meer. De familiebanden waren er wegens veelvoorkomende psychische problemen in de loop der tijd niet beter op geworden. ‘Zullen we even bij haar langsgaan?’, opperde mijn vriend, die over de hele wereld heeft gewoond en voor niets of niemand bang is. Ik voelde een grote weerstand, maar door het verhaal van Theo durfde ik het aan.
Toen mijn tante haar hoofd door het luik stak keek ze geschrokken en koud. ‘Ik weet niet of dit wel zo gepast is’. Vriend zei dat het niet gaf en dat we ook wel een andere keer langs konden komen als ze dat leuk zou vinden? Daar had ze totaal geen oren naar. Hoofdstuk gesloten. Luikje dicht. De lievelingszus van mijn vader. Het gezin geteisterd door een moeder met hysterische neigingen, leidend aan diepe depressies. Mijn eigen moeder had me in mijn jeugd veelvuldig doch zeker niet kwaad bedoeld met haar vergeleken.
Ok. Zo was het dus. Was dit de stille hint van mijn vader? Aan de bak! 444. Creëren! Dwars door alle gekte heen! Of… moest ik nu juist gewoon blij en tevreden de geit gaan voeren? Me laten leiden door een wortel? One day…
Ik was geboekt op een regenachtige zondagmiddag op een smartlappenborrelboot. Een beetje onder mijn prijs (althans, voor deze commerciële organistatie) en de boekjes moest ik zelf nog maken. Dat had ik niet gedaan. Ik had een stapeltje van de concurent meegenomen. Ik voorvoelde al dat ik daar gemakkelijk mee weg zou komen.
Ik kwam aan bij de opstapplaats voor Sea Palace. Ik haalde mijn zeemanspet uit mijn tas, zette deze op mijn hoofd en liep op een groep mensen af van wie ik vermoedde dat het mijn cluppie zou zijn. Altijd een beetje eng, maar ze waren vriendelijk en niet al te beidehand. Een mannetje of 17.
‘Wie zijn de gelukkigen?’ Het ging om een 25-jarig huwelijksfeest.
‘Ik en André’, sprak een lieve, langharige vrouw en wees op een wat gezwolle man in een rolstoel. ‘We hadden eigenlijk een groot feest willen geven maar dat houdt hij niet meer vol’.
Ik nam de familiesamenstelling door en liet het allemaal even op me in werken.
Er was nog een oudere, grijze zus die ook in een rolstoel zat. Ze keek me verwachtingsvol aan.
‘Zo, nu de boot nog, en Fred en José’.
‘Dat komt helemaal goed, deze mevrouw weet alles’.
De boot was te laat. Ik keek op mijn callsheet en vond naam noch nummer van de schipper. Alleen een nummer van kantoor. Geen gehoor. Stom dat ik dat niet even had gecheckt.
Ik liep een paar keer de kade op en neer en sprak een aantal boten aan.
Niet voor ons helaas.
De familie bleef rustig en maakte grappen. Ik kon wel door de grond zakken.
Ik kreeg het nummer van een waarschijnlijk nog vrije boot, en besprak met de jubilaresse hoe we dit nu konden oplossen. Ze had alles toch goed geregeld en betaald en voelde zich flink voor schut staan ten opzichte van haar familie. Mij nam ze gelukkig niets kwalijk. Twee magere, wat pissige dames (‘Ach ja, die zijn van André z’n kant’) haakten af.
Toen kwam onze redding. De boot was precies een half uur te laat. Foutje in de planning. Een aardige, jonge schipper met een knap gezicht knoopte de regenflap open. Hij was die morgen vroeg uit z’n bed gebeld.
De boot was mooi maar bepaald niet rolstoelvriendelijk.
Wat nu. Hier had de familie vaker mee te kampen gehad. De schipper, die Skip heette, maakte een rondje om het ‘instappen’ te vergemakkelijken.
Een voor een werden de zieken de boot in gehesen. De jongste dochter moest huilen. Ze was lief maar kwetsbaar. Iets was er niet in orde.
Eerst de loodzware André. Hij gaf zich gewillig over. De kapitein krabte achter zijn oren. ‘Ik kan de veiligheid niet helemaal garanderen’. Ik besprak de kwestie met de familie en ze gingen ervoor. What else do you do.
Pfoeh. Iedereen zat. Rolstoelen ingeklapt tegen de achterwand. Grote teil gekoelde drankjes in het midden. De boot vertrok.
Soms moet je niet te bang zijn dacht de familie
Na nog wat wat gerommel en geschuivel kwam de familie tot rust en werd het heel gezellig. Het ontroerde mij hoe vol overtuiging iedereen meezong.
‘Wat een heerlijk koor zijn jullie!’
André koos nummertje 17. ‘Dans je de hele nacht me mij’… La la lala lala lala…
De jongste dochter ‘Rosanne, ik weet dat er heel veel mannen zijn’…
Kapitein Skip vertelde zo nu en dan iets over de stad en de panden waar we langs voeren. Hij wist veel en sprak vol overtuiging, maar voelde ook wel aan dat de familie vooral wilde zingen. Zingen en varen! Als papa maar genoot.
Halverwege werden er nog wat bitterballen en zo’n Amsterdamse kaas en worst plank aan boord gehesen. Daar waren we wel aan toe. Ik en Skip werden zeker niet overgeslagen.
Om de beurt kozen ze een liedje en toen de zon doorbrak zongen we op initiatief van André ”t Was aan de Costa del Sol’, en later ‘Een beetje verliefd ‘ en ‘Geef mij maar Amsterdam!’
Weer terug bij af gaf ik iedereen een hand en wisselde we gegevens uit. Dit was natuurlijk een grote blunder van de organisatie. Skip was ‘gewoon eigenlijk heel erg kwaad’.
André mompelde ‘tot over vijf jaar…. dertig jaar getrouwd’.
Zijn vrouw vertelde me wat er met hem aan de hand was. Hij had een spierziekte en niet lang meer te leven. Hun jongste dochter was erfelijk belast. Moeder was trots dat ze de boel draaiende wist te houden. ‘We hebben voor haar een huisje laten bouwen in de tuin’.
Wat een fijne vrouw. Zoveel liefde en dankbaarheid. Ik had onderweg al een traantje weggepinkt.
Skip en ik dronken nog een drankje aan boord en bespraken ons werk. We waren blij dat het uiteindelijk toch nog zo’n mooie tocht geworden was.
Foto gemaakt op zijn sterfbed door betrokken hulpverleenster
Ik was gevraagd door het drugspastoraat om te spelen en te zingen tijdens de uitvaart van ‘Pedro’. Pedro was een nogal woeste heroine verslaafde met een hele lieve hond, met wie hij de laatste jaren van zijn leven de daklozenkrant had verkocht.
Ik droomde die nacht dat ik mensen met mijn accordeon op kunstzinnige wijze hielp oversteken bij een zebrapad. Ik schrok wakker. ‘Wat moet ik ook alweer doen vandaag?’ ‘Je hebt een begrafenis’. ‘Oh ja’.
Een kwartier later zat ik op de fiets. In een wapperende zwarte jurk en met de akkoorden van Hazes’ mooie nummer ‘Zeg maar niets meer’ in mijn tas.
Ik kwam te laat, maar gelukkig nét op tijd.
De tweelingzus van Pedro was de belangrijkste aanwezige. Verstandelijk beperkt, ze was er met haar begeleidster. Zij had haar broer na twintig jaar pas weer in het ziekenhuis ontmoet. De vrouw die het ritueel voorging, mijn vriendin de drugspastor, hield een mooi en persoonlijk verhaal waarin ze de lieve kant van Pedro zoveel mogelijk belichtte.
‘Laten we er niet om liegen. Pedro was niet makkelijk. Een echte jongen van de straat’. Ik zong mijn eigen versie van het protestantse kerklied ‘Als alles duister is, ontsteek dan een lichtend vuur dat nooit meer dooft, een vuur dat nooit meer dooft….’ op de akkoorden van het meegebrachte Hazes lied en vond het een geloofwaardige combinatie.
Ondertussen staken alle veertien aanwezigen één voor één een waxinelichtje aan, die voor de geplastificeerde foto van de ouders van Pedro stonden opgesteld. Deze foto stond weer voor de kist. Bloemen. ‘Van je broers en zussen’. Ze hadden heel wat kinderen op de wereld gezet en leefden met hen ruim vijftig jaar geleden té klein en té arm op de Amsterdamse Zeedijk. Behalve de tweelingzus was er geen familie.
Het was de bedoeling dat ik een eigen lied zou zingen maar ik vond ‘Aan de Amsterdamsche Grachten’ toepasselijker. Dat vond de zus ook. Ze deinde dankbaar mee en kwam helemaal los. Dapper ging ze achter het kateder staan en vertelde langzaam en bewogen over haar stoute tweelingbroer.
‘Ik vind het jammer dat je verslaafd was, Pedro’ en ‘Jij hield óók van papa en mama, dat weet ik best’.
Na nog wat woorden van twee liefdevolle hulpverleners (‘Ik was direct fan van je, Pedro’, ‘Ik voelde me altijd welkom’ ) werd hij het kapelletje uitgedragen.
Toen de klokken uitgespeeld waren zette ik al lopende wat gypsymuziek in. Een mooie, rustige stoet, zus stortte haar hart uit bij de zeer begane drugspastor.
Ondertussen was er nog een collega van Pedro op de begraafplaats gearriveerd. Een broodmagere junk met schuim op zijn lippen, enkele vervaagde tattoos en een zwarte zonnebril op zijn zweterige mopsneus. Hij had een kleine, bruin met witte hond bij zich. De stoet stopte, en na een gedeeld gebed werd de kist ter aarde besteld. De junk spoorde de hond aan afscheid te nemen van zijn baasje.
De schep met zand ging van hand tot hand tot het ritueel stagneerde.
Ik speelde inmiddels allang niet meer. Zus huilde als een wolf.
Toen een kreet.
’Het is míjn hond! Godverdomme klootzak! Geef hier die hond! Het is míjn hond!’
Zus ging door het lint. Ze had ons in haar toespraak al verteld dat ze erg op haar broertje leek.
De junk koos met hond en al het hazepad en even later bleek dat dit scenario al een tijd had liggen broeien.
Twee oudere dames, die ik nog niet had kunnen plaatsen, bleken al een aantal keer de dierenarts betaald te hebben en een gehaaste man, die zich wat later bij de groep had aangesloten, had, behalve heel wat hondenbrokken, ook de nodige poet in het lieve dier geïnvesteerd.
De roerige stoet kwam langzaam tot bedaren.
Er was koffie zonder cake en ik had een gezellig gesprekje met een man die aanwezig was omdat hij geintereseeerd was in rituelen.
‘Mooi heb je gezongen’. Dat vonden de oude dames ook.
‘De hond gaat toch wel naar jullie toe, mag ik hopen?’
Dat leek iedereen inderdaad het beste.
Ik hoop van harte dat Pedro veilig aan de overkant is aangekomen. En dat er iemand voor zijn zus zal zingen als zij op ‘n dag ligt opgebaard.
Via de Bussumse kunstmarkt kwam ik bij de AGC terecht.
Ik was geboekt ‘om het volk te vermaken’ tijdens het lustrum van de AGC. Daar was ik best verheugd over en ik had er zin in. Het thema was ‘La Vie en Rosé’ en aangezien ik wel wat Franse liedjes ken mocht ik komen spelen. Ik had een wapperende Frans-achtige jurk aangedaan van het merk ‘Cathérine’, hoge hakken en een baret met daaronder een ingewikkelde vlecht vol haarlak. Oorbelletjes, beentjes netjes geschoren, poeh, ik had me wel uitgesloofd. Ik kwam aan met mijn privéchauffeur en was enorm onder de indruk. De verre, glooiende grasvelden, de wuivende dennebomen en wow, het leek wel een hotellounche. Ik moet eerlijk zeggen, ik barstte van de vooroordelen.
Ik werd stijfjes begroet door een roodharig meisjes met een driehoekig gezicht en een wijze bril op haar neus. ‘Wat kan ik voor jullie betekenen?’ ‘Niets, ik kom spelen, ik pleur m’n spullen daar wel in de hoek en graag een dubbele whiskey voor mij en mijn vriend’. Dat zei ik niet, ik drink niet eens, maar ik werd op de een of andere manier een beetje kribbig. Ik word erg onzeker van sjieke toestanden. Ik heb nooit geleerd fatsoenlijk met mes en vork te eten en krijg accuut haaruitval als ik hoogpolig tapijt bespeur. Maar het bleek allemaal reuze mee te vallen.
Het was wel wat winderig op het terras. Ik zette mijn Franse liedjes in de loep en knikte iedereen vriendelijk toe. Eerst als welkom, later bij de tafels, alwaar de over het algemeen gepensioneerde en uniform geklede dames en heren hun scores zaten uit te rekenen. Toen kwam het opperhoofd op me af. Dubbele naam, nog net geen dubbele tong. Fuchsia roze clubtrui, hij pakte mijn hand te lang en te vlezig vast. Kriegel. Dat moet je bij mij niet doen. Ach, weet ik veel, die man gaf me op het laatst heel lief een nostalgisch koekblik met golf spelende dames erop, echt mooi, ik hou van dat soort blikken. Ik was gevleid en goed gevoed en men was tevreden en had prima gelachen. Maar wat ik eigenlijk wilde vertellen…
Een van de heren had vantevoren onderzoek naar mij gedaan en mijn strijdlied ‘Ons Grootkapitaal’ op youtube beluisterd. Hij spoorde mij aan het voor zijn vrienden en vriendinnen te zingen. Hij vond het zo ontzettend mooi! En hij was het absoluut met me eens en had last van schuldgevoelens. Dat ie niet echt iets goeds voor de wereld kon doen. Ik dacht, je mag ons wel komen helpen met onze sociaal-ecologische kunst, maar zo makkelijk ging dat niet. Hij had grote, onschuldig blauwe ogen en was nou ook weer niet zo héél erg rijk. Het échte geld zat bij de Arena, bij die jonge ondernemers daar. Zij hier waren allemaal maar heel gewoon. 5% was miljonair, maar die waren er vandaag helaas niet. Ach. Alles is relatief. Ze waren wel erg in hun nopjes met hun heerlijke, welverdiende hobby. Lekker spelen in de buitenlucht. Wie wil dat nou niet?
Vandaag streden de heren tegen de dames en sleepten die laatste traditie getrouw de bokaal in de wacht…
Het waait heel hard. Mijn deuren en ramen vliegen ervan open.
Ik zou naar buiten kunnen gaan om te proberen op te stijgen, maar dat gaat niet. Ik ben verantwoordelijk en ik hou van mijn kinderen.
De tijd begint te dringen. Mijn idealen lossen langzaam op.
Ik schreef een aantal liederen dit jaar over maatschappelijke kwesties.
Als het moet bijt ik me vast en ben ik in staat iets moois te produceren. Iets waar mensen om moeten huilen en troost in kunnen vinden.
Grappig kan ik ook wel zijn maar zeker niet vandaag.
Die humor mag best wat meer aangezwengeld worden.
Morgen ga ik op cursus.
Ik heb een boek gemaakt met eigen liedteksten.
Teksten die ik gedurende mijn leven geschreven heb. Zomaar uit mezelf, in opdracht of omdat ik dacht dat het ergens goed voor zou zijn.
Dit jaar schreef ik onder andere ‘Ons Groot Kapitaal’ en ‘The Heart of town ain’t the city centre’. Deze nummers speelde ik in pakhuis De Zwijger vóór en ná het vrijplaatsendebat. De ADM is met de grond gelijk gemaakt. Niet te bevatten, het plezier waarmee de eigenaar de bezittingen van de krakers gesloopt heeft. En dat de stad dit heeft laten gebeuren.
Mijn plezier vind ik in het creëren, niet in het molesteren.
De moordenaar van Bob Marley heeft bekend op zijn sterfbed.
Vermoord door de CIA. Besmet met kanker. Ik wist niet dat dat kon.
Wat waar is en wat niet is zeer lastig te bewijzen. Je kunt mij alles wijsmaken.
Zelfs mijn eigen waarheid ken ik niet.
Behalve als ik het opschrijf. Dan blijkt het allemaal toch logischer dan ik dacht.
‘Ik denk elke keer, ik maak een vrolijk lied
Maar wat ik ook probeer, het lukt me niet
Want het leven is klote, het leven doet pijn
Tralala lala…dit was het refrein’