Ik liep met mijn vriend over de Albert Cuyp. We waren net terug van vakantie. Ondanks alle gedachten over hoe hard ik zou gaan werken als ik weer thuis zou zijn streken we neer op een bankje om een jointje te roken.
Ik was vrolijk en éventjes mijn intense depressie te boven die was ontstaan door de stevige druk van drie pubers in een vervangende Volvo met open dak (onze Volkswagencamper was gecrasht) en de regelmatig opborrelende twijfel over mijn ware geaardheid en hoe het leven het best te leiden. Ik zocht voortdurend naar tekens, had met tranen in mijn ogen aan mijn overleden vader de kunstenaar gedacht en hem gevraagd mij in godsnaam wijze raad te geven.
Mijn vriend had me overtuigd en bemind en hier zaten we dan, symbiotisch als voorheen, naast een magere man met pet die lichtjes naar urine rook. Zijn schoenen waren besmeurd met iets wat op jam leek en hij had een fraaie wandelstok bij zich.
‘Wat is het fijn om hier te zitten’, zei ik, ‘met eerste klas uitzicht. Het verbaast me altijd weer hoeveel verschillende mensen er op de wereld zijn’.
De man kwam uit een gezin van twaalf en was opgegroeid in de Van Eeghenstraat. Zijn moeder was Hongaarse en kon het huishouden blijkbaar prima aan.
‘Mijn broer was een bekend jazzmusicus, maar waarschijnlijk kent u hem niet’.
Inderdaad, ik had nog nooit van de naam Theo Taldick gehoord en zocht hem op op internet.
Een artikel in de muziekencyclopedie.
‘Zal ik het aan u voorlezen?’
De man luisterde het tragische verhaal met een innerlijk gniffel aan. Soms een diepe zucht.
‘Zo te horen was uw broer tamelijk briljant’.
‘We waren allemaal briljant’.
Theo was vanaf zijn twintigste bandleider geweest met in zijn band onder andere jeugdvriend Hans Dulfer die hem aan het eind van zijn leven nog een trompet kado had gedaan. Die had hij binnen een week verkocht. Zijn laatste dertig jaren had hij als dakloze heroïnejunk versleten.
Ik was er stil van.
Inmiddels hadden zich, behalve meeuwen en duiven, nog andere schooiers rondom een grote berg afval verzameld.
‘Ik maak elke dag een wandeling met opgetogen tred’, sprak onze blije bankgenoot.
‘Ik ga dan naar een kleine boerderij voorbij het Amstelstation en daar wacht mij een oude geit. Ik neem steevast een wortel voor hem mee’.
‘U lijkt erg tevreden’.
‘Dat ben ik zeker’. Ik geloofde hem onmiddelijk.
‘Ik ben al 81’.
Mijn vriend probeerde de juiste locatie van de boerderij te achterhalen. Toen dat niet helemaal lukte voelde ik een lichte woede opkomen bij onze sympathieke gesprekspartner.
Ik stond op en liep naar de berg afval.
Tussen pallets en lege olieblikken lagen stronken witlof en bosjes peterselie. Ik viste er een paar tussenuit. Voor mijn eigen geitjes thuis. Oh nee, één hield niet van witlof en de ander niet van peterselie. De derde was alweer bij zijn eigen geitenmoedertje beland.
Het verhaal van broer Theo had me diep geraakt.
Zoveel talent en dan zó tragisch eindigen. Ik was benieuwd naar zijn muziek, maar helaas, hij had geen platen opgenomen.
We namen afscheid van de man. ‘Het was erg aangenaam kennismaken’.
Dat vonden wij ook.
Ik gaf gehoor aan mijn shopverslaving en dook een kledingwinkel in.
De man, die overigens Anton heette, kwam nog even terug naar mijn vriend om te vertellen dat zijn oudste broer racecoureur op Zandvoort was geweest. Hij had zijn eigen racewagens gebouwd.
We fietsten naar huis en passeerde de woonboot van de zus van mijn vader.
Een lieve, stoere vrouw, die in haar jeugd basgitaar had gespeeld en aan acrobatiek had gedaan. Ik zag haar bijna nooit meer. De familiebanden waren er wegens veelvoorkomende psychische problemen in de loop der tijd niet beter op geworden.
‘Zullen we even bij haar langsgaan?’, opperde mijn vriend, die over de hele wereld heeft gewoond en voor niets of niemand bang is.
Ik voelde een grote weerstand, maar door het verhaal van Theo durfde ik het aan.
Toen mijn tante haar hoofd door het luik stak keek ze geschrokken en koud.
‘Ik weet niet of dit wel zo gepast is’.
Vriend zei dat het niet gaf en dat we ook wel een andere keer langs konden komen als ze dat leuk zou vinden? Daar had ze totaal geen oren naar. Hoofdstuk gesloten. Luikje dicht.
De lievelingszus van mijn vader. Het gezin geteisterd door een moeder met hysterische neigingen, leidend aan diepe depressies. Mijn eigen moeder had me in mijn jeugd veelvuldig doch zeker niet kwaad bedoeld met haar vergeleken.
Ok. Zo was het dus.
Was dit de stille hint van mijn vader?
Aan de bak! 444. Creëren! Dwars door alle gekte heen!
Of… moest ik nu juist gewoon blij en tevreden de geit gaan voeren?
Me laten leiden door een wortel? One day…
Nee!