Ik was geboekt op een regenachtige zondagmiddag op een smartlappenborrelboot. Een beetje onder mijn prijs (althans, voor deze commerciële organistatie) en de boekjes moest ik zelf nog maken. Dat had ik niet gedaan. Ik had een stapeltje van de concurent meegenomen. Ik voorvoelde al dat ik daar gemakkelijk mee weg zou komen.
Ik kwam aan bij de opstapplaats voor Sea Palace. Ik haalde mijn zeemanspet uit mijn tas, zette deze op mijn hoofd en liep op een groep mensen af van wie ik vermoedde dat het mijn cluppie zou zijn. Altijd een beetje eng, maar ze waren vriendelijk en niet al te beidehand. Een mannetje of 17.
‘Wie zijn de gelukkigen?’ Het ging om een 25-jarig huwelijksfeest.
‘Ik en André’, sprak een lieve, langharige vrouw en wees op een wat gezwolle man in een rolstoel. ‘We hadden eigenlijk een groot feest willen geven maar dat houdt hij niet meer vol’.
Ik nam de familiesamenstelling door en liet het allemaal even op me in werken.
Er was nog een oudere, grijze zus die ook in een rolstoel zat. Ze keek me verwachtingsvol aan.
‘Zo, nu de boot nog, en Fred en José’.
‘Dat komt helemaal goed, deze mevrouw weet alles’.
De boot was te laat. Ik keek op mijn callsheet en vond naam noch nummer van de schipper. Alleen een nummer van kantoor. Geen gehoor. Stom dat ik dat niet even had gecheckt.
Ik liep een paar keer de kade op en neer en sprak een aantal boten aan.
Niet voor ons helaas.
De familie bleef rustig en maakte grappen. Ik kon wel door de grond zakken.
Ik kreeg het nummer van een waarschijnlijk nog vrije boot, en besprak met de jubilaresse hoe we dit nu konden oplossen. Ze had alles toch goed geregeld en betaald en voelde zich flink voor schut staan ten opzichte van haar familie. Mij nam ze gelukkig niets kwalijk. Twee magere, wat pissige dames (‘Ach ja, die zijn van André z’n kant’) haakten af.
Toen kwam onze redding. De boot was precies een half uur te laat. Foutje in de planning. Een aardige, jonge schipper met een knap gezicht knoopte de regenflap open. Hij was die morgen vroeg uit z’n bed gebeld.
De boot was mooi maar bepaald niet rolstoelvriendelijk.
Wat nu. Hier had de familie vaker mee te kampen gehad. De schipper, die Skip heette, maakte een rondje om het ‘instappen’ te vergemakkelijken.
Een voor een werden de zieken de boot in gehesen. De jongste dochter moest huilen. Ze was lief maar kwetsbaar. Iets was er niet in orde.
Eerst de loodzware André. Hij gaf zich gewillig over. De kapitein krabte achter zijn oren. ‘Ik kan de veiligheid niet helemaal garanderen’. Ik besprak de kwestie met de familie en ze gingen ervoor. What else do you do.
Pfoeh. Iedereen zat. Rolstoelen ingeklapt tegen de achterwand. Grote teil gekoelde drankjes in het midden. De boot vertrok.
Na nog wat wat gerommel en geschuivel kwam de familie tot rust en werd het heel gezellig. Het ontroerde mij hoe vol overtuiging iedereen meezong.
‘Wat een heerlijk koor zijn jullie!’
André koos nummertje 17. ‘Dans je de hele nacht me mij’… La la lala lala lala…
De jongste dochter ‘Rosanne, ik weet dat er heel veel mannen zijn’…
Kapitein Skip vertelde zo nu en dan iets over de stad en de panden waar we langs voeren. Hij wist veel en sprak vol overtuiging, maar voelde ook wel aan dat de familie vooral wilde zingen. Zingen en varen! Als papa maar genoot.
Halverwege werden er nog wat bitterballen en zo’n Amsterdamse kaas en worst plank aan boord gehesen. Daar waren we wel aan toe. Ik en Skip werden zeker niet overgeslagen.
Om de beurt kozen ze een liedje en toen de zon doorbrak zongen we op initiatief van André ”t Was aan de Costa del Sol’, en later ‘Een beetje verliefd ‘ en ‘Geef mij maar Amsterdam!’
Weer terug bij af gaf ik iedereen een hand en wisselde we gegevens uit. Dit was natuurlijk een grote blunder van de organisatie. Skip was ‘gewoon eigenlijk heel erg kwaad’.
André mompelde ’tot over vijf jaar…. dertig jaar getrouwd’.
Zijn vrouw vertelde me wat er met hem aan de hand was. Hij had een spierziekte en niet lang meer te leven. Hun jongste dochter was erfelijk belast. Moeder was trots dat ze de boel draaiende wist te houden. ‘We hebben voor haar een huisje laten bouwen in de tuin’.
Wat een fijne vrouw. Zoveel liefde en dankbaarheid. Ik had onderweg al een traantje weggepinkt.
Skip en ik dronken nog een drankje aan boord en bespraken ons werk. We waren blij dat het uiteindelijk toch nog zo’n mooie tocht geworden was.